Nieuwe collectie- opstelling Stedelijk overtreft de verwachtingen
In de Vrij Nederland van 10 september jl. stond een redelijk venijnig stuk van Jhim Lamoree en Egbert Dommering, onder de intrigerende kop “In het Stedelijk Museum Amsterdam heeft het eigen gelijk een ereplek gekregen.” Met meer dan gemiddelde belangstelling begon ik het stuk te lezen, niet in de laatste plaats omdat ik een jaar of vier geleden samen met Dommering en Jan Dietvorst het plan had opgevat een boekje te schrijven waarin de gang van zaken rond het opstappen van Stedelijk-directeur Beatrix Ruf in oktober 2017 uitgebreid uit de doeken zou worden gedaan. Dat boekje is er nooit gekomen, althans niet in de door ons beoogde vorm (in 2020 heeft Dommering in eigen beheer het boekje “De affaire Ruf. Crisis in het Stedelijk Museum” uitgegeven). Maar waar het om gaat is dat het aanvankelijk door ons beoogde plan een vorm van eerherstel voor Ruf zou moeten inhouden, omdat wij vonden dat haar een oneerlijke behandeling ten deel was gevallen. Maar nu, een jaar of vijf later, denk ik daar inmiddels heel anders over.
Want wat is het geval? Ruf werd destijds in twee stukken in NRC Handelsblad beticht van belangenverstrengeling. Zij zou – als spil in de internationale kunstwereld – persoonlijk geprofiteerd hebben van haar positie als directeur van het Stedelijk. Dommering, Dietvorst en ik hadden destijds moeite met de ons inziens ‘provinciale’ (lees: benepen) visie van de Amsterdamse Kunstraad en de gemeente Amsterdam op het museum en loofden de door Ruf ingezette koers van het presenteren van internationale beroemdheden in het Stedelijk. Ik vind nog steeds dat Ruf op oneigenlijke gronden aan de schandpaal is genageld, en ik heb ook nog steeds vrij fundamentele kritiek op het kunstbeleid in Amsterdam. Maar ik ben wel teruggekomen van mijn aanvankelijke waardering voor Ruf, en denk nu dat er op de achtergrond een heel ander conflict speelde.
Het Stedelijk kent sinds jaar en dag een Raad van Toezicht, samengesteld uit bobo’s uit de financieel-economische wereld en grote, rijke verzamelaars. De Raad van Toezicht, onder voorzitterschap van de latere minister van Justitie Grapperhaus, gaf Ruf in oktober 2017 op niet mis te verstane wijze te kennen dat zij beter de eer aan zichzelf kon houden. Maar het is opvallend dat één van de leden van de toenmalige Raad van Toezicht, de puissant rijke beurshandelaar Rob Defares, op 13 oktober 2017 (vijf dagen vóór het opstappen van Ruf) uit de Raad was getreden. Later heeft Defares aangegeven het niet eens te zijn geweest met de druk op Ruf om de handdoek in de ring te gooien. Sterker nog: Defares is de grote man achter het project voor een nieuw Museum of Contemporary Art (MCA) aan de Zuidas, samen met – guess who? – Beatrix Ruf. Dit duidt volgens mij op een redelijk ongezonde kongsi van ‘groot geld’ en bepaalde vormen van beeldende kunst (de ‘grote namen,’ de ‘stars’). Waarom is dit ongezond? Omdat het niets meer te maken heeft met intrinsieke artistieke kwaliteit (als er überhaupt al zoiets bestaat) en alles met de waarde die bepaalde kunstenaars en kunstwerken vertegenwoordigen op de internationale kunstmarkt.
Maar wat is er nu precies gebeurd nádat Ruf gedwongen werd te vertrekken, en hoe verhoudt zich dat tot deze hele discussie? Interessant genoeg laat zich dat wellicht het beste aflezen aan de nieuwe opstelling van de permanente collectie van het Stedelijk, waar Dommering en Lhamoree geen goed woord voor over hebben. Ruf had destijds aan Rem Koolhaas gevraagd een ontwerp te maken voor de collectie-opstelling in de ‘kelder’ van het Stedelijk (Stedelijk Base). Dat werd een in mijn ogen redelijk saai overzicht van de kunst uit de twintigste en begin eenentwintigste eeuw, grotendeels chronologisch gerangschikt. Na lezing van het artikel van Dommering en Lhamoree toog ik vol twijfels naar het museum. Want volgens de twee auteurs van het VN-stuk zou het Stedelijk met een ideologische (want feministische, dekoloniale en anti-racistische) bril op met de nieuwe opstelling kunsthistorisch en inhoudelijk volstrekt onverantwoorde dingen hebben gedaan.
Wie schetst derhalve mijn verbazing als ik de eerste zalen, die de periode 1900-1950 bestrijken, betreed? Wat een ongelooflijk feest voor het oog is dit! Meteen in de eerste zaal is het al raak. Bekende werken van beroemde meesters hangen naast, boven en onder onbekende werken van totaal onbekende kunstenaars. Maar omdat de titelbordjes niet overal naast of onder de werken zijn geplaatst, maar gegroepeerd zijn op één specifieke plek (bijvoorbeeld naast de ingang van de zaal) weet je in eerste instantie – tenzij je een echte kenner bent – niet wat van wie is. Zo kun je met een redelijk onbevangen blik alles aanschouwen, om pas in een later stadium je nieuwsgierigheid te bevredigen door toch even te gaan kijken wie nu precies wát heeft gemaakt. De overtreffende trap is de derde zaal van deze periode, waar de Mondriaans en de Malevitsjen hangen. Waar Malevitsj er in de opstelling van Ruf nogal bekaaid vanaf kwam, schittert hij hier als vanouds, met als absoluut hoogtepunt een afbeelding uit een soort werkboek dat hij voor het Bauhaus maakte, en waarin hij een overzicht geeft van de geschiedenis van de beeldende kunst.
Met heel veel gevoel voor verhoudingen en met oog voor ‘vergeten’ of bewust genegeerde kunstenaars hebben zij de collectie tot leven weten te wekken
Ik was echt sprakeloos over het geweldige werk dat de curatoren van het Stedelijk verricht hebben, ook in de zalen met de latere periodes (1950 tot 1980, en 1980 tot nu). Met heel veel gevoel voor verhoudingen en met oog voor ‘vergeten’ of bewust genegeerde kunstenaars hebben zij de collectie tot leven weten te wekken. Ook de teksten die in de zalen hangen om de bezoekers wegwijs te maken zijn zeer verhelderend en allesbehalve belerend. Ik begrijp dus niets van het verwijt van Dommering en Lhamoree over ‘het eigen gelijk,’ en ben met terugwerkende kracht blij dat Ruf is opgehoepeld. Laat haar maar samen met Rob Defares en andere gefortuneerde ‘kunstliefhebbers’ dat tweede Moco Museum aan de Zuidas inrichten, dan kunnen wij ons in het Stedelijk laven aan kunstenaars die werkelijk iets te vertellen hebben.