Use the buttons to browse through the AA articles archive or to find out more about the newspaper and distribution.
3/3/2025 / Issue #059 / Text: Karin Christof, Jaap Draaisma

Verlangen naar autonomie: common spaces voor de stad

In december 2024 promoveerde Karin Christof aan de Universiteit van Amsterdam met een onderzoek genaamd “Verlangen naar Autonomie”. Centraal in haar verhaal: autonome stedelijke projecten realiseren door middel van samenwerking. 
Voor Amsterdam Alternative vroegen we Karin om haar boek, gebaseerd op haar promotie onderzoek, samen te vatten en gingen we met haar in gesprek over wat haar onderzoek voor de alternatieve beweging van Amsterdam zou kunnen betekenen. 

In haar proefschrift onderzoekt Karin hoe burger-professionals (Citizen Professionals of CPs) in Amsterdam, Berlijn en Wenen het voortouw nemen in het hergebruiken van leegstaande gebouwen om betaalbare woon- en werkruimtes te realiseren. In een tijd waarin sociaaldemocratische stadsbesturen steeds vaker publieke voorzieningen overlaten aan private partijen en burgers, zetten betrokken burgers zich in voor het algemeen belang en dragen zo bij aan sociale netwerken en culturele initiatieven. Daarnaast verzetten deze burger-professionals zich met hun bottom-up projecten tegen de speculatieve verkoop van vastgoed, waarbij collectief en gedeeld eigenaarschap centraal staan. In het debat over publieke ruimte, het recht-op-de-stad en de urgentie van stedelijke gemeenschappelijke projecten, bieden CPs inspirerende alternatieven voor een neoliberaal stadsbeleid: betaalbare woon- en werkruimtes die plek bieden aan lokale gemeenschappen – vanuit, met, door en voor de buurt.

Maar wat willen deze burger-professionals precies bereiken door leegstaande gebouwen toe te eigenen? Hun streven gaat verder dan alleen onafhankelijkheid; ze zetten in op gedeeld eigenaarschap en gemeenschappelijkheid. Hun initiatieven bevinden zich op het snijvlak van de burgermaatschappij, de markt en de overheid, waardoor ze een intermediaire rol spelen. Ze onderhandelen niet alleen over het (tijdelijke) gebruik of de gemeenschappelijke aankoop van de gebouwen, maar zoeken ook actief samenwerking met verschillende partijen. Deze proactieve houding resulteert in een zogeheten ‘post-autonome’ praktijk, waarin autonomie niet neerkomt op een absolute afscheiding van de overheid of markt, maar op samenwerking met diverse partijen. 

Burger-professionals verlangen naar autonomie en werken samen; spanning & dilemma
Karin en Jaap gaan in gesprek over enkele kernbegrippen uit Karin’s onderzoek, waaronder de drie vormen van autonomie die CPs nastreven in hun zelfgeïnitieerde woon- en werkprojecten, inclusief de bijhorende discussies, uitdagingen en tegenstellingen. 

Drie vormen van autonomie
In de projecten willen CPs verschillende vormen van autonomie bereiken:
1) Binnen autonomie door gemeenschappelijkheid zetten CPs zich in voor een bredere groep bewoners. Zoals een van de geïnterviewden benadrukt, richten zij zich expliciet op de ‘buitenwereld’ en willen ze invloed hebben buiten hun directe gemeenschap (ein nach Außen wirken wollen). 
2) Eigenaarschap als autonomie legt de nadruk op collectieve eigendomsmodellen die het algemeen belang dienen in plaats van individueel financieel gewin. CPs streven bredere maatschappelijke belangen na door organisatie- en samenwerkingsmodellen te ontwikkelen die anderen kunnen overnemen.
3) En tot slot gaat het om autonomie via samenwerking, wat het meest aansluit bij de betekenis van post-autonomie: CPs werken strategisch samen met overheden en private partijen in plaats van zich ertegen te verzetten Door wederzijds overeengekomen autonomie streven ze ernaar hun sociaal-culturele projecten in de praktijk te brengen.

 

1. Autonomie en samenwerking met anderen

Jaap:
Je constateert in je boek dat burgers soms door de overheid gebruikt worden in samenwerkingsprojecten om beleidsdoelen te helpen verwezenlijken. Hoe kun je dat voorkomen?
Karin: Burgers die zich inzetten voor het algemeen belang balanceren het behoud van hun autonomie en het betrokken blijven bij samenwerkingsverbanden van overheidsactoren en private instanties. Dit wordt omschreven als een ‘permanente evenwichtsoefening’, waarbij zowel afstand als nabijheid tot planningsprocessen vereist zijn, terwijl men de eigen autonomie bewaart. Zo’n samenwerking vereist de vaardigheid en bereidheid om afspraken te maken die gekoppeld zijn aan specifieke doelen.
J: Wanneer kun je samenwerken met overheidsactoren of private instanties en toch onafhankelijk, autonoom blijven? Hoe kunnen autonome projecten heersende machtsverhoudingen uitdagen en bekritiseren, maar ook functioneren als relaties binnen datzelfde machtssysteem? 
K: Hoewel de doelstellingen van de betrokkenen verschillen, kunnen de verschillende partijen - door elkaars autonomie te respecteren - toch gezamenlijke doelen realiseren. Zo krijgt autonomie een post-autonome betekenis: het staat open voor de deelname van diverse partners binnen een project, waaronder overheidsinstanties en marktpartijen. Daardoor staat het niet alleen naast het bestaande kapitalistische systeem, maar dient het dit soms zelfs, terwijl het tegelijkertijd de dominante machtsorde uitdaagt. Bij dit verlangen naar autonomie heeft de traditionele tweedeling tussen staat en burgersamenleving plaatsgemaakt voor interactie en samenwerking. 
J: Maar hoe kun je samenwerken met sommige delen van de overheid, terwijl je andere delen niet ziet zitten? Is de strategie van samenwerken en overleg niet afhankelijk van de goede wil van de andere partij; als de andere partij niet wil sta je toch met lege handen?     
K: Binnen stedelijke projecten van burger-professionals wordt de overheid niet gezien als één blok, maar als een verzameling actoren die zelf zoeken naar speelruimte binnen stedelijk beleid. In de afgelopen decennia zijn open bestuurlijke ruimtes ontstaan waarin nieuwe regels en praktijken niet alleen burgers, maar ook ambtenaren in staat stellen om op te treden als maatschappelijke ondernemers. Verschillende partijen streven naar een nieuwe rol binnen samenwerkingsprojecten voor het publieke domein en met burgers. Door zich horizontaal te organiseren, zonder hiërarchie of leiders, positioneren CPs zich niet alleen autonoom ten opzichte van overheidsactoren, maar streven ze ook naar een vorm van autonomie die het collectief ten goede komt. Alleen door zich te verankeren in sterke collectieven kunnen burger-professionals hun autonomie behouden.

2. De rol van de trekkers, de burger-professionals, bij collectieve projecten
J:
Elk pand, elk collectief heeft een of meerdere ‘trekkers’, een ‘regelneef of -nicht’. CPs zijn degenen die met de overheid en andere instanties kunnen praten en snappen hoe het proces werkt. Ze hebben de rol van bemiddelaar tussen de groep en de overheid en kunnen ons verhaal goed vertellen. Ze spreken de taal. Ze kunnen voor de buitenwereld, pers, en politiek formuleren waar we voor staan. Ze onderscheiden zich daardoor als ‘aparte’ groep binnen de samenleving en nemen een aparte positie in t.o.v. andere sociale groeperingen, de overheid en economische actoren. Ze zijn de woordvoerders. Kun je als collectief ook zonder dat soort personen? Kan iedereen dit leren? Zou je dat kunnen rouleren? Is er zo niet toch sprake van een hiërarchie, van onbenoemd leiderschap? Zijn die burger-professionals niet de nieuwe ‘leiders’?
K: Leeszaal Rotterdam West laat zien dat roulatie inderdaad mogelijk is en dat CPs niet noodzakelijk aanblijven als trekkers. Twee onderzoekers startten daar het initiatief nadat de gemeente Rotterdam in 2012 75% van de openbare bibliotheken sloot. Ze richtten een horizontale organisatie op met meer dan 100 betrokkenen, waarbij zelfwerkzaamheid centraal stond. Inmiddels hebben de initiatiefnemers zich teruggetrokken en Leeszaal Rotterdam West functioneert nog steeds. 
J: Wat voor mensen zijn het die de noodzakelijke ego, kennis, en skills hebben? Vaak stoppen ze er veel tijd in, zijn er dag en soms ook nacht ermee bezig, vaak zonder enige betaling. Zeker in het begin.
K: Uit het onderzoek bleek dat CPs vaak politiek gemotiveerd zijn: ze wilden breken met de op winst en geld gebaseerde samenleving en laten zien dat er ook andere manieren van leven en werken mogelijk zijn. Daarnaast spelen sociale motieven een rol, zoals de behoefte om deel uit te maken van een gemeenschap en een woon- en werkmodel te creëren gebaseerd op de deeleconomie. Voor een deel van de projecten speelden ook praktisch overwegingen mee: naast het aankaarten van de noodzaak van woon- en werkruimtes, bood dit hen tegelijkertijd de mogelijkheid om zelf betaalbare woon- en werkplekken te realiseren.
J: Samenwerkingspartners, zoals woningcorporaties en gemeenten, erkennen de kennis en vaardigheden van burgers vaak onvoldoende. 

Burgers die lokale behoeften aankaarten en een parallel netwerk van voorzieningen voor de gemeenschap opzetten, reageren niet alleen op bezuinigingsmaatregelen, maar zoeken ook actief de samenwerking met andere belanghebbenden

K: Ja, dat klopt. Dit zet actieve burgers aan tot verdere professionalisering, waardoor ze op één lijn komen te staan met het ideaal van de ondernemende burger; de betrokken en autonome subjecten van neoliberaal stedelijk beleid. Burgers die lokale behoeften aankaarten en een parallel netwerk van voorzieningen voor de gemeenschap opzetten, reageren niet alleen op bezuinigingsmaatregelen, maar zoeken ook actief de samenwerking met andere belanghebbenden. Als zodanig sluiten ze aan bij een bestuursmodel waarin overheidspartijen, samen met horizontale netwerken van actieve burgers zelf beheren wat voorheen door de lokale overheid werd georganiseerd. 
J: Dan ben je inderdaad min of meer een instrument van de overheid. In het boek laat je zien hoe geprobeerd wordt om dit middels actief zelfbeheer tegen te gaan: in Rotterdam, waar je een pilot studie uitvoerde, stapt een initiatiefnemer uit een project omdat de huurders weigeren zich actief voor het project in te zetten; in Wenen beschrijf je een project waarin initiatiefnemers dan maar de rol van verhuurder op zich nemen. 
K: De groep die erin slaagt een pand te verkrijgen, in te vullen en te beheren, is relatief klein. Of ze nu CPs heten of niet, dat doet er niet toe. Dit zijn vaak autonome groepen of individuen die het reguliere marktsysteem durven uit te dagen. Ze beschikken over essentiële vaardigheden zoals zelforganisatie, zelfbeheer en collectieve verantwoordelijkheid, en streven naar collectief eigendom binnen een horizontale, platte structuur. Vaak zijn deze initiatiefnemers verbonden met alternatieve politieke bewegingen of maatschappelijk engagement.   
J: De overheid wil geen vrijwilligers zien, maar ‘sociale ondernemers’. Zzp’ers stappen maar wat graag in dat gat, maar ook actieve burgers passen zich daar vaak aan aan. De vraag die hieruit voortkomt, is: wie wordt door wie gebruikt? Samenwerking brengt vaak het risico met zich mee dat CPs zich voegen naar heersende machtsstructuren, die in essentie tegengesteld zijn aan hun principes. 
K: Autonomie stelt burgers in staat om zichzelf te organiseren en alternatieven te ontwikkelen voor niet-kapitalistische vormen van leven en wonen. Tegelijkertijd kan het ook gebeuren dat overheidsinstellingen de vraag naar autonomie vanuit bottom-up initiatieven overnemen en integreren in hun eigen projecten. Dit kan zo bijdragen aan stilzwijgende instemming met neoliberale politiek en de privatisering van publieke diensten. 
J: En ja, alleen door het project autonoom, zelfstandig te organiseren, je politiek uit te blijven spreken en de afbraakpolitiek te blijven aanklagen kun je hieraan zien te ontkomen. In een strategie van samenwerken kun je nog zoveel meer doen dan alleen overleggen: van informatiecampagnes tot debatten; van presentaties tot culturele evenementen; van demonstraties tot onderzoeken. 

3. Het eigen pand: het belang van maatschappelijk vastgoed

J:
In Amsterdam is het streven van autonome, alternatieve projecten naar gedeeld, collectief eigendom sterk. Dit komt voort uit negatieve ervaringen met panden die in bezit zijn van de overheid of woningcorporaties. Kijk bijvoorbeeld naar het Vrij Beton initiatief van AA, dat inzet op collectief eigendom. Voor wie neem je uiteindelijk eigenaarschap van leegstaande gebouwen? Maak je ze breed toegankelijk, of blijven ze vooral een ruimte voor de eigen achterban, één of enkele subculturen?
K: Dat is een terechte vraag. Niet-commercieel, gedeeld eigendom, collectief eigendom, is voor CPs en autonome initiatieven een politiek instrument geworden. Het helpt hen om sociale en culturele activiteiten voor hun achterban en buurtbewoners te behouden en tegelijkertijd sociale ruimtes te claimen in steden die steeds verder commercialiseren. 
J: In hoeverre kan zo’n gebouw functioneren als gemeenschappelijke ruimte in de stad? Of blijft het vooral deel uitmaken van een (radicaal) autonome beweging, zoals het netwerk van Amsterdam Alternative en weet het weinig anderen te bereiken? 
K: Inderdaad, in de praktijk blijken deze gemeenschappelijke ruimtes, common spaces, echter vaak plekken te zijn die vooral toegankelijk zijn voor een specifieke groep mensen, namelijk degenen die er al deel van uitmaken, oftewel ‘ons soort mensen’.
J: Een hele andere vraag: hebben panden met voorzieningen voor de burgers, die het afbraakbeleid van de overheid opvangen enige andere politieke betekenis? Is het een alternatief voor de huidige stad of een prettig onderdeel ervan? Conflict en confrontatie horen toch bij de stedelijke ontwikkeling?
K: In deze tijd van economische onrust en ecologische bedreigingen vraagt het libertaire ideaal van de zelfredzame burger en de tegenstelling van overheid en burgersamenleving om een herziening die ook de machtsdynamiek tussen de verschillende belanghebbenden en instanties zal veranderen. CPs erkennen dat samenwerking met overheidsactoren - zelfs als dit soms het dominante systeem uitdaagt - hen in staat stelt hun doel te bereiken: het veiligstellen van gedeelde en betaalbare ruimtes voor het algemeen belang. 
J: De centrale vraag blijft: hoe stel je de huidige machtsverhoudingen aan de orde en hoe verander je deze om zo bij te dragen aan een stad die toegankelijk blijft voor wie er woont en werkt?

4. Getting down to street level: Praktische voorbeelden     

Naar de praktijk: twee recente voorbeelden van autonome groepen. In beide gevallen gaat het om CPs die samenwerken met overheid en marktpartijen rond het hergebruik van leegstaand vastgoed en grond. Deze initiatieven laten zien dat je autonome plekken op deze manier kunt waarborgen en versterken.

A. Het Groene Veld in Amsterdam Noord, gedeeltelijke voortzetting van de ADM
De ADM werd begin 2019 ontruimd en heeft toen een tijdelijke, alternatieve plek in Noord gekregen. Door te onderhandelen, overleggen, lobbyen en veel mensen te mobiliseren, heeft de voormalige ADM het voor elkaar gekregen om het contract voor de locatie in Noord steeds opnieuw te verlengen en is het terrein nu met het Groene Veld erbij meer dan twee keer zo groot.
Hier heeft de strategie van overleg en samenwerken, in plaats van confrontatie, duidelijk gewerkt. Daarvoor was echter wel nieuw beleid van de gemeente voor nodig: het ‘Vrije Ruimte-beleid’, dat inmiddels al enkele jaren bestaat. Op deze manier is dankzij o.a. het Groene Veld meer speelruimte binnen de gemeente ontstaan om nieuwe projecten te realiseren. Dat zou in Amsterdam een stimulans voor CPs kunnen zijn, met hun strategie van overleg en samenwerking. Het probleem is echter dat de gemeente bijna geen plekken en panden hiervoor aanbiedt en als dat wel gebeurt, gaan ze vooral in een bureaucratisch moeras ten onder.

 

B. Haus der Statistik: nieuwe vorm van gebiedsontwikkeling, publiek-civiele samenwerking
Haus der Statistik in Berlijn, opgericht in 2015, is een voorbeeldproject van coöperatieve en gemeenschapsgerichte stadsontwikkeling. Via een publiek-burgerpartnerschap hebben diverse belanghebbenden - burgers, kunstenaarscollectieven, activisten, architecten en stichtingen - samengewerkt aan de transformatie van een voormalig overheidsgebouw. Hun gezamenlijk doel was het creëren van betaalbare, gemeenschappelijke ruimtes voor wonen, werken en sociale activiteiten in de stad, midden in het centrum, op het Alexanderplatz. 

Vanuit het burgerinitiatief is een samenwerkingsverband van publieke en private partijen voor de ontwikkeling van Haus der Statistik opgericht. Het initiatief fungeerde hierbij als coördinerende partner en zorgde ervoor dat juridisch bindende afspraken voor alle betrokkenen mogelijk waren. Een van de kernprincipes was het openstellen van het planningsproces voor de inwoners van Berlijn. Dit betekende dat letterlijk iedereen zijn inbreng kan hebben. 

Krakers en CPs zouden samen aan tafel moeten gaan zitten en, vanuit hun positie als protestgroepen en waakhonden van de toegankelijke stad, meedenken over het hergebruik van leegstaande panden en de eigendomsverhoudingen in de stad.

5. Perspectief voor de nieuwe kraakgroepen? 

J:
Sinds een aantal jaar wordt er weer structureel gekraakt in Amsterdam. De nieuwe, jonge kraakgroepen nemen opnieuw leegstaande panden in gebruik vanuit een wil naar radicale autonomie en collectiviteit. Anti-overheid, want kraken is verboden, en anti-markt want die maakt de stad kapot. Zij maken een duidelijk politiek statement en stellen de heersende macht in de stad aan de kaak. Zij willen en kunnen niet in overleg en samenwerking met de overheid of marktpartijen; wat hebben zij aan de strategie van de burger-professionals?
K: Dit is een moeilijke vraag, aangezien het twee verschillende strategieën betreft: de ene verzet zich tegen het bestaande systeem, en de ander probeert het systeem van binnenuit uit te dagen. De ongelijkheid en onrechtvaardigheid in de stad zijn de afgelopen jaren toegenomen door het opkopen van de stad door internationale beleggingsbedrijven. Krakers en CPs zouden samen aan tafel moeten gaan zitten en, vanuit hun positie als protestgroepen en waakhonden van de toegankelijke stad, meedenken over het hergebruik van leegstaande panden en de eigendomsverhoudingen in de stad. Der Runde Tisch Liegenschaftspolitik (Ronde Tafel over Vastgoed) in Berlijn (zie AA58) is hier een goed voorbeeld van: drie tot vier keer per jaar  is er een bijeenkomst met politici en het stadsbestuur, waar elke burger kan deelnemen en openlijk inspraak kan hebben op het hergebruik van gebouwen en de verkoop van grond. 
J: Is het voor jongeren niet onmogelijk om een eigen, collectief pand te realiseren door middel van overleg en onderhandelen? De aanpak van CPs vereist toch veel ervaring en ingangen; dat is voor de jongste generaties toch vaak niet mogelijk? 
K: De voorbeelden uit mijn studie tonen aan dat ook veel jongeren zich met deze kwesties bezighouden. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren verschillende niet-commerciële stichtingen en organisaties ontstaan die groepen burgers ondersteunen bij het ontwikkelen van een wooncoöperatie of het aankopen van vastgoed en/of grond voor sociaal-culturele doeleinden ten behoeve van het algemeen belang. Het duurt echter vaak lang voordat projecten gerealiseerd zijn en het vergt veel tijd en inzet van alle betrokkenen, met name van de trekkers van het project. Niet iedereen kan zich dat veroorloven. Het doel is echter dat het na verloop van tijd makkelijker wordt en dat er een groter netwerk van niet-commercieel vastgoed ontstaat, waarin je  - niet in je eentje, maar samen met anderen - betaalbaar kunt wonen en werken, en ruimtes beschikbaar kunt stellen voor de buurt.
J: Hoe kan het netwerk van gelegaliseerde kraakpanden, die na de radicale kraakfase door overleg gelegaliseerd zijn, een voorbeeld zijn voor de huidige kraakgroepen?
K: Het gaat om plekken die fungeren als gemeenschappelijke ruimten voor iedereen, en niet verworden tot ruimtes voor een bepaalde subcultuur of culturele plekken voor de lucky few. Dit is de uitdaging van vandaag: ervoor zorgen dat een netwerk van autonoom maatschappelijk vastgoed in de stad aanwezig en beschikbaar blijft voor verschillende lagen van de bevolking, ook voor de jongste kraakgroepen. Anders dan de kraakbewegingen van de jaren tachtig, die vooral gericht waren op subculturele groepen, geven burger-professionals de voorkeur aan inclusieve organisatiestructuren en een brede actiebereidheid. Ze trekken bewoners aan die zich inzetten voor cultureel of sociaal activisme en willen mensen bereiken buiten de (sub)culturele kring van de CPs zelf. 
J: Het zou mooi zijn als de radicale aanpak van de nieuwe kraakgroepen en de samenwerkingsstrategie van de burger-professionals elkaar kunnen stimuleren en laten zien dat er een andere, solidaire en sociale stad mogelijk is.

De publicatie zal verschijnen bij
setmargins.press