Use the buttons to browse through the AA articles archive or to find out more about the newspaper and distribution.
9/11/2015 / Issue #004 / Text: Ewout Lowie

Drie Amsterdamse bands vertellen waarom alternatieve plekken belangrijk voor ze zijn geweest

Als je als pokdalig pubertje op een dag besluit om met wat vriendjes een band te beginnen, zou het kunnen gebeuren dat je jaren later de grote zaal van Paradiso uitverkoopt, of dat er een stadion vol fans al je nummers staan mee te brullen. Maar tussen het moment van een beetje aankloten op de zolder van je ouders en het moment waarop duizenden mensen geld willen betalen om je te zien spelen, zit een flink traject. Je kan alleen goed worden door je het schompes te spelen, op laagdrempelige plekken waar mensen het niet erg vinden dat je een keer een noot verkeerd raakt, of van enthousiasme over een drumstel struikelt. Hetzelfde geldt voor kunstenaars: tussen het tekenlokaal op school en het Stedelijk zit een enorme tussenfase, die misschien wel het belangrijkst van alles is. Het is dus voor alles wat met cultuur te maken heeft van levensbelang dat er plekken zijn die niet alleen maar kijken naar hoeveel geld ze kunnen verdienen met iemands concert of expositie. Alternatieve plekken, waar een levendige undergroundscene in stand kan worden gehouden.

Om bij muziek te blijven, een goede plek om voor drie man en een paardenkop op te treden en er steeds beter in te worden, zijn kraakpanden. Het probleem is alleen dat er daar steeds minder van zijn, want vijf jaar geleden is kraken verboden geworden en is het ene na het andere kraakpand ontruimd, ingenomen en omgebouwd. Je kan op die plekken nu heerlijke chai-sojalattes drinken en in fantastische hotelbedden slapen, maar een betere muzikant word je daar niet van.

Nou willen we niet per se van de gelegenheid gebruik maken om onszelf te feliciteren met hoe belangrijk we zijn voor het succes van bandjes, maar als kraakpanden steeds schaarser worden zijn er extra hard plekken nodig waar muzikanten kunnen ontdekken waar ze goed in zijn, en daar beter in worden. Veel bands uit Amsterdam zijn hier het bewijs van. Omdat we benieuwd waren hoe muzikanten hier zelf tegenaan kijken, vroegen we drie succesvolle bands wat voor rol alternatieve Amsterdamse plekken hebben gespeeld in hun muzikale ontwikkeling. Ook vroegen we ze om hun leukste herinnering daaraan. Hieronder lees je de antwoorden van Douwe Truijens (zanger van protopunkband Death Alley, en daarvoor van punkband Gewapend Beton), Yuri van der Horst (gitarist van nederpunkband Orgaanklap) en Sam Andrea (zanger van punkband Need, en daarvoor van punkband The Local Spastics).

Douwe Truijens – (Death Alley, Gewapend Beton)
De Vrankrijk was de kroeg waar ik op mijn 13e voor de allereerste keer uitging. Ik had toestemming van mijn ouders om mee te gaan met Paul-de-punker-van-school en naderhand bij hem te blijven slapen. De feministische band No Sex speelde, waarvan ik direct vermoedde dat het een zeer bekende band moest zijn - ze speelden immers in de Vrankrijk. Speciaal voor deze avond had ik twee ‘punkbroeken’ gemaakt: gaten erin, veiligheidsspelden erdoor en volgens mij zelfs wat bleekvlekken erop. Ik mocht ook mijn vaders oude All Stars hebben, waarmee mijn eerste punkpak compleet was. Ik wilde echter niet overkomen alsof ik dat allemaal speciaal voor mijn eerste Vrankrijk-avond had voorbereid  en daarmee nep overkwam. Mijn hemel, wat heb ik lang zitten tobben in mijn boxershort. Uiteindelijk heb ik toch mijn nieuwe punkpak aangetrokken, want punk moest en zou het worden, dus kon ik maar beter zo snel mogelijk beginnen.

Die avond leerde ik dat je als punkband helemaal niet bekend of erg goed hoeft te zijn, om op zo’n plek geprogrammeerd te worden, en ook leerde ik dat bier niet per se extreem lekker hoeft te zijn als het maar 80 cent per glas kost. Ik was ik direct verkocht aan de Vrankrijk; de vrijheid die een plek als deze met zich meebracht om midden in een grote stad je eigen ding te doen, het heft in eigen handen te nemen en je eigen idealen na te streven sprak me enorm aan. Dat zoetzure bier zou op den duur ook wel gaan wennen.

Mijn goede vriend Ming beleefde later ook zijn eerste uitgaansavond in de Vrankrijk, en niet lang daarna kwam het moment daar dat we met ons toen nog krakkemikkige bandje uit de oefenruimte van school in de Vrankrijk mochten optreden. Ons allereerste optreden was daar; het was absurd vet. Zo vet zelfs dat ik mijn moeder zo ver kreeg dat ik tot zo laat mocht opblijven als ik zelf wilde. Alleen, haar idee van ‘zo laat als ik wilde’ betekende ongeveer hetzelfde als ‘onbeperkt sushi eten’, dat in praktijk neer blijkt te komen op maximaal drie rondes van maximaal vijf items binnen twee uur.  Oftewel: ik werd toch wel om 02:00 thuis verwacht. Het arme mens hing na vijftien keer mij niet te hebben kunnen bereikt al bijna aan de telefoon met Veldwachter Zwart om te kijken of alles wel in orde was. Enfin, het eerste Gewapend Beton-optreden was een feit en ik was gelukkiger dan ooit.

Na de Vrankrijk met onze vriendengroep van 15-jarigen te hebben omarmd als stamkroeg, begonnen we het op onze heupen te krijgen: we wilden zelf ook wel eens wat organiseren en we hadden ruimte nodig om een nieuwe generatie punx op de been te krijgen. Daarom kregen we iedere eerste vrijdag van de maand vrij spel in de Vrankrijk om onze eigen Embryo Punk-avond te organiseren. Ook al speelden er geen bands, en hield Embryo Punk-avond alleen in dat wij zelf plaatjes mochten draaien en bar mochten staan (hell yeah!), liep het storm met jonge punks uit Amsterdam en omstreken. Het zaadje was geplant, nu moesten we onze eigen ruimte hebben, als minivrijstaat waar we ons embryotische punkbestaan verder konden opbouwen. Zodra we allemaal braaf onze middelbareschooldiploma’s hadden behaald, kraakten we ons eigen paradijsje op aarde: ons pand De Baarmoeder.

Yuri van der Horst (Orgaanklap)
Zoals veel bands komen we met Orgaanklap regelmatig voor een uiteenlopend en soms verrassend publiek te staan. Van kinderfeestjes tot metal-grotten en van bruiloften tot nachtclubs; soms vraag ik me werkelijk af wat de programmeur voor ogen heeft als hij de seksistische, bloederige, naakte, zelfspottende en schreeuwende act van Orgaanklap in huis haalt. Deze zomer stonden we tijdens de festivals regelmatig oog in oog met zeven-, achtjarigen te zingen over lullen, eikels, kutten en trutten. Als ik niet beter wist zou m’n geweten op zijn gaan spelen, maar ik ben opgegroeid in het dorp Ruigoord en ben onder andere daardoor tot de volgende conclusie gekomen: we maken ‘normaal’ gewoon wat rijker. Laat me dit toelichten.
Wat normaal is, is voor iedereen verschillend. Naar mijn idee is er geen algemene norm, of althans slechts een hele elementaire. Ik heb weleens gezegd dat ik de normaalste persoon op aarde ben, aangezien er niemand zo nauwkeurig handelt volgens mijn eigen norm als ik zelf. Toch klinkt deze uitspraak de meeste mensen vreemd in de oren, hoe kon IK nou de normaalste persoon op aarde zijn? Ze vergelijken het dan vaak met hun eigen idee van normaal, of ze denken een idee te hebben van ‘het gemiddelde normaal’. Hoe je precies berekent wat het gemiddelde normaal is weet ik niet, en het lijkt me bovendien nutteloos.
Een aantal jaar terug speelden we in Ruigoord in het Why Not-kindercircus voor een publiek dat varieerde van 1 tot 70 jaar. Zelf droeg ik een speedo – ik zag toeschouwers in minder kleren, of zelfgemaakte kleren, of kleren die niet bedoeld waren als kleren. Ik vond dat normaal: als kind in Ruigoord was ik niet anders gewend. Als je opgroeit tussen mensen met hoofdtooien, groene snorren, blote voeten en uitgesproken idealen, dan kleurt dat jouw referentiekader, of nou wil of niet. Nu wil ik niet zeggen dat iedereen dat klakkeloos over moet nemen als zijnde normaal – ik hoop tenslotte heel erg dat iedereen gedurende de puberteit of later kritisch leert kijken naar zichzelf en naar alles om hen heen, en weloverwogen besluit: wat vind IK normaal? Maar hoe kleiner je referentiekader, hoe beperkter die keuze is. En dus: hoe groter je referentiekader, hoe groter de kans op een kleurrijke definitie van wat ‘normaal’ is.

Sam Andrea (Need, The Local Spastics)
Ik kom al in de Vrankrijk sinds ik me kan herinneren. Ik was een jaar of 14 en fan van Gewapend Beton. Die jongens organiseerden feestjes waar ik altijd graag heen ging. De Vrankrijk had toen nog een andere indeling en was in mijn herinnering ook groter. Je kwam toen nog aan de andere kant binnen (waar nu de concertruimte zit) en er waren naar mijn idee meer dooie hoeken waar je uit het zicht van de mensen kon staan. Ik stond vaak vanuit zo’n dode hoek mensen te observeren. Op een avond stond ik daar te observeren, en zag ik een meisje lopen, ietwat verdwaald. Ze was rond de 16 en had prachtige rooie haren. Het was niet echt het standaard type punkie dat op die punkavonden afkwam. Onze blik kruisten elkaar en voor ik het wist trok ze me een dode hoek in, waar we in een dronken tongworsteling verzeild raakten. Er kwam zelfs nog wat frunniken bij kijken en ik kon mijn geluk niet op. Na een kwartiertje zoenend friemelen, duwde ze me van haar af en verdween ze in de nacht. Wanhopig heb ik haar met een tintelend puberhoofd nog urenlang lopen zoeken, maar ik vond haar nooit terug. Ze liet me achter als een gebruikt condoom. Met een weemoedig gevoel zwalkte ik naar huis. Onderweg brulde ik een soort wrang liefdeslied over de Amsterdamse grachten: “Meisjes met rooie haren, die kunnen kussen, da’s niet normoal!”

Plekken zoals de Vrankrijk, Occii, Ruigoord en andere, hebben mij de vrijheid geboden om te worden wie ik nu ben. Ik kon er repeteren en optreden met mijn eerste bandje Bloemetje en de fistfuckers, en als kunstenaar heb ik mijn eerste exposities kunnen houden. Zonder verantwoording of bemoeienissen van buitenaf, kon ik vrij werken. Via de mensen die in heb ontmoet kreeg ik mijn eerste tourtjes met de Local Spastics. De vrijheden in dit soort underground plekken hebben ervoor gezorgd dat onze steden overlopen van cultuur, en dat er nu plekken zijn als Paradiso, Melkweg en Tivoli. Knuffeljunk Herman Brood en vele andere muzikanten zijn eruit voortgekomen; vele kunstenaars hebben een kickstart kunnen maken in gekraakte atelierruimtes.

Het is geen goede zaak dat al deze mogelijkheden ons steeds meer worden afgenomen. Underground plekken worden vervangen door overgesubsidieerde, zielloze jeugdhonken, als het geen hotel of yuppenwoning wordt. Soms ben ik wel eens bang dat Amsterdam van de hele binnenstad één grote PC Hooftstraat wil maken. Willen we cultuur, vrijheid en woonrecht echt vervangen voor nog een koffiebar of een hotel? Laten we op blijven komen voor onze rechten en de stad een bruisende plek houden. Een plek die van ons is!