Use the buttons to browse through the AA articles archive or to find out more about the newspaper and distribution.
5/3/2018 / Issue #016 / Text: Jacqueline Schoemaker

Wie is ‘wij’?

Het zijn altijd mensen die een norm opleggen – politici, analisten in de main stream media – die zeggen dat ‘we’ iets niet of wel ‘moeten willen met z’n allen’. De persoon spreekt niet alleen zijn/haar eigen visie uit, maar verbindt daar in één adem aan dat iedereen (‘allen’) hetzelfde zou moeten vinden. ‘Allen’ wordt onderworpen aan de visie van die ene persoon, terwijl de boodschap van die persoon wordt verpakt als een collectieve uitdrukking. Een individueel iemand vindt iets, en spreekt in naam van mij, zonder mij te vragen wat ik er eigenlijk van vind, en wekt daarbij de indruk dat ik mij achter zijn/haar visie schaar. Er is volgens mij geen grotere dooddoener voor de diversiteit. 

Een andere uitdrukking, die op hetzelfde neerkomt, is de door dezelfde mensen vaak uitgesproken opvatting dat iemand (of liefst een hele groep mensen) moet kunnen ‘meekomen in de maatschappij’. Wat betekent dit eigenlijk? Wanneer kom je ‘mee in de maatschappij’? Als je een baan hebt? Op vakantie kunt gaan? Er min of meer dezelfde denkbeelden op nahoudt als degene die deze uitspraak doet? Wie bepaalt voor mij dat ik moet meekomen? Waarmee? Het feit dat ik er ben, in deze maatschappij, betekent al dat ik er onderdeel van uitmaak. En meer valt er niet over te zeggen. Tenzij degene die vindt dat anderen ‘moeten meekomen in de maatschappij’ eigenlijk wil zeggen dat die anderen meer zouden moeten handelen zoals hij/zijzelf. De anderen moeten een lesje leren over normen en waarden, en degene die de uitspraak doet, voelt zich bevoegd dit lesje te geven.

Het zijn altijd anderen die ‘moeten meekomen in de maatschappij’. Niemand zegt dit over zichzelf. Zo is ‘de boze burger’ ook altijd een ander. Of de mensen die ‘gekwetst worden door zwarte piet’. Of ‘groepen die onder de armoedegrens leven’. Iemand die onder de armoedegrens leeft, zal het nooit hebben over ‘groepen die onder de armoedegrens leven’. En ‘wij’? ‘Wij’ is genoeglijk ‘met z’n allen’. Of ‘het rijke Westen’. Of ‘normaal’ (de grootste dooddoener van allemaal). Maar ik (blank en hoog opgeleid) ben ook een boze burger. Ook ik word gekwetst door zwarte piet. Ik ben niet met z’n allen maar alleen, en in het beeld van het rijke westen herken ik mijn eigen ideologie maar half. Ik hoor bij de anderen. Je est un autre. Er spreekt niets dan uitsluiting uit deze woorden, deze labels. Ze zijn normatief, en het is duidelijk waar de norm ligt en wie hem bepaalt. 

De ‘I’ in het ‘Iamsterdam’-logo is bijvoorbeeld bijzonder misleidend. De gemeente wil dat het logo het symbool van de stad en haar inwoners is, maar waartoe verhoudt ‘I’ zich hier? De metershoge letters staan permanent opgesteld voor het Rijksmuseum; soms bij bepaalde andere gebouwen, zoals het (koloniale) Tropenmuseum; en nooit op andere plekken, zoals een woonstraat waar geen vertier is. Deze hiërarchie laat duidelijk zien waar het stedelijk belang ligt. En de inwoners worden via ‘I’ gebruikt om een verhaal van identiteit te vertellen waar ze voor een groot deel zelf geen boodschap aan hebben. ‘Iamsterdam’ is selectief, strategisch en normatief, op geen enkele manier inclusief. Ik ben al heel lang niet meer in het Rijksmuseum geweest, zoals zoveel inwoners van de stad. ‘Iamsterdam’ is duidelijk het symbool van de Amsterdamse toeristenindustrie. Met de ‘I’ van inwoner heeft het bitter weinig te maken.