Use the buttons to browse through the AA articles archive or to find out more about the newspaper and distribution.
25/4/2016 / Online only / Text: Sebastian Olma

A fair city: voorbij de heilige drie-eenheid van innovatie

Een toekomstbeeld: Europe by People

Er hangt op het ogenblik in Amsterdam een beetje toekomst in de lucht. Van januari tot juni is onze stad gastheer voor de evenementen rond het Nederlandse voorzitterschap van de EU. Terwijl het Marineterrein, de nieuwste creatieve locatie van Amsterdam, profijt hoopt te trekken van zijn rol als gastheer van officiële bijeenkomsten, is er ook een cultureel randprogramma: Europe by People. En daar komt die toekomst om de hoek kijken, want daarover gaat Europe by People: ‘de toekomst van het dagelijks leven’, de toekomst van onze stad.

Pakhuis de Zwijger, het Amsterdamse hoofdkwartier van alles wat naar vernieuwend riekt, heeft het voortouw genomen bij het ontwikkelen van een visie op die toekomst van het dagelijks leven. In een reeks bijeenkomsten en conferenties gaan ‘deskundigen’, ‘veranderaars’ en ‘pioniers’ aan de slag met wat de New Europe City Makers Agenda heet. En om ons een voorproefje te geven van hoe de stad er in dit nieuwe Europa uit gaat zien, wordt er een Fabcity gebouwd op de kop van het Amsterdamse Java-eiland.

Nu is het verbeelden van de toekomst altijd lastig. Deskundigen en futurologen zitten er meestal naast omdat ze de neiging hebben de toekomst voor te stellen als een technologische update van het heden (‘Over tien jaar maken we allemaal thuis onze eigen schoenen met een 3D-printer’, et cetera). Met die aanpak kun je niet eens goede sciencefiction schrijven, omdat de toekomst zo wordt gedefinieerd als een lineaire, berekenbare opvolger van het heden. Dat is niet alleen saai, maar ook in rechtstreekse tegenspraak met wat de geschiedenis ons leert. Daarmee stuiten we op het eerste grote probleem in onze huidige verhouding tot de toekomst: het vergeten van het verleden. De Nederlandse ontwerper Daan Roosegaarde, spreekbuis van het Nederlandse design- en innovatiewereldje, heeft onlangs de millenniumgeneratie geprezen voor hun vernieuwende kijk op de wereld. ‘Wij denken’, zei hij, zichzelf meetellend, ‘niet vanuit het verleden maar vanuit de toekomst.’ Hoewel het totaal onduidelijk is wat deze uitspraak feitelijk betekent, het ermee gesuggereerde vergeten van het verleden is natuurlijk allesbehalve een voordeel wanneer je je een wenselijke toekomst probeert voor te stellen. Door de hele geschiedenis heen is iedere vernieuwende drijvende kracht naar een betere toekomst een reactie geweest op toen heersende omstandigheden waarvan voldoende mensen vonden dat die nodig veranderd moesten worden. Denk aan de Verlichting, aan sociale en politieke revoluties, enzovoorts. Het streven naar een betere toekomst begint altijd met een analyse van de huidige omstandigheden en de (voorbije) processen die tot die omstandigheden hebben geleid. Dus nee, denken vanuit de toekomst is niet de juiste manier om tot een andere, meer wenselijke en betere toekomst te komen. Dat is geen hogere wetenschap, maar gewoon logica.

Het enige geval waarin denken vanuit de toekomst wél zou werken is als we van tevoren wisten hoe die toekomst eruitzag. Een dergelijke bewering zou natuurlijk volkomen onzin zijn en onze New Europe City Makers pretenderen nu ook weer niet dat zij de beschikking hebben over een teletijdmachine. Toch bezondigen zij zich aan een lichte versie van deze logische denkfout, want ze hebben al een hele gereedschapskist vol oplossingen klaarstaan voordat ze zelfs maar naar mogelijke problemen en uitdagingen gekeken hebben. In die gereedschapskist zitten dingen als smart city, circulaire economie, digitaal design, urban gardening, peer-to-peer samenleving, enzovoorts. Het probleem daarmee is dat deze middelen een agenda voor de toekomstige stad poneren die weinig van doen heeft met een Europe by People in de zin van democratische of zelfs bottom-up besluitvorming. Ze zijn eerder het resultaat van het doordruppelen van de Californische Ideologie: de bedrijfsfilosofie van Silicon Valley, een combinatie van libertair economisch en reactionair politiek denken met een scheutje hippie-spiritualiteit. Een van de belangrijkste manieren waarop deze ideologie zich van haar greep op de Europese beleidsvorming verzekert, is het door consultants gedreven systeem dat is opgetuigd rond het beleid voor de zogenaamde creatieve industrie. Via infotainment-formats als TEDx en de selectieve programmering van plaatselijke outlets als Pakhuis de Zwijger is de Californische Ideologie erin geslaagd om ons denken over de toekomst te beperken tot een ideologische ruimte die wordt bepaald door drie grote paradigma’s: (maatschappelijk) ondernemerschap, digitale technologie en gemeenschapspolitiek. Samen vormen deze paradigma’s een heilige drie-eenheid die in de naam van innovatie hulpmiddelen en benaderingen produceert met een staat van dienst die slechts in één opzicht opvalt: ze bestendigen de status quo.

Maatschappelijk ondernemerschap: een oefening in (zelf)bedrog

Neem nu het maatschappelijk ondernemerschap. Dat belooft de dualiteit tussen markt en maatschappelijke vooruitgang te ondervangen: maatschappelijk goed doen door gebruik te maken van de markt. Daar is op zich niets mis mee, ware het niet dat veel sociale ondernemers de eigen ondernemingsaspiraties niet waarmaakt omdat ze zich grotendeels afhankelijk maken van sponsors en overheidssubsidies. Pioneerspost.com, een internetbulletin voor de scene van het maatschappelijk ondernemen, heeft onlangs de aandacht op dit fenomeen gevestigd.

‘De PR-industrie van het maatschappelijk ondernemen groeit nog voortdurend en heeft grote behoefte aan inhoud en personen. Dat is gevaarlijk en leidt ertoe dat mensen worden uitgeroepen tot redders en ‘game changers’ terwijl hun ondernemingsmodel zich nog geenszins bewezen heeft, laat staan dat eventuele schadelijke, onbedoelde gevolgen al bekend en doorgrond zijn.’

Het harmonisch verbinden van de logica van de markt met maatschappelijke vooruitgang blijkt in de werkelijkheid toch iets moeilijker te zijn dan de voorstanders van het maatschappelijk ondernemen ons willen doen geloven. Dat is niet echt een verrassing: ondernemende innovatie en maatschappelijke innovatie zijn in wezen logisch met elkaar in tegenstrijd. In de economie is de noodzaak tot vernieuwing het gevolg van de logica van concurrentie die – tegenwoordig met steeds kortere tussenpozen – vraagt om zowel nieuwe producten en diensten (voor de consumptie) als vernieuwing van machines en processen (voor de productie). Iedere zichzelf respecterende zakenman of -vrouw heeft genoeg aan het resultaat van deze processen om vooruitgang te definiëren, maar voor de voorstanders van maatschappelijk ondernemerschap ligt dat anders. Maatschappelijk ondernemerschap wil met nadruk de wereld verbeteren. Helaas verdraagt deze ambitie zich slecht met innovatie in economische zin. In de economie is innovatie een van de belangrijkste drijvende krachten achter de logica van economische groei, en die groei is nu juist de oorzaak van veel van de problemen die het maatschappelijk ondernemerschap zo graag wil oplossen. Zo wordt het systeem eerder in stand gehouden dan dat het processen in gang zet die leiden tot de ‘systeemverandering’ die door de retoriek van het maatschappelijk ondernemen wordt beloofd.

Digitale hoogmoed: Measuring Amsterdam

Het tweede paradigma van de door de New Europe City Makers aangehangen heilige drie-eenheid van innovatie is de fixatie op digitale technologie. Een uitgesproken problematische uiting van deze geobsedeerdheid is het idee van ‘redesigning democracy’ – ook al zo’n belangrijk thema bij hen. Het idee daarachter is dat democratische processen digitaal opnieuw kunnen worden ontworpen door vaardige designdeskundigen prototypen te laten bouwen die vervolgens kunnen worden ‘uitgerold’ of ‘geschaald’, net als de producten van de digitale economie. Het is me een raadsel waar een dergelijke infantiele opvatting over het politieke proces vandaan komt, maar het doet in elk geval denken aan de hoogmoed van Buckminster Fuller met zijn ‘alomvattende ontwerper’, een idee dat de hippies van de jaren zestig erg aansprak. Fuller was een ontzettend slimme en creatieve man, maar waar hij in de fout ging – en waar tot op zekere hoogte ook de hippies faalden – was te denken dat de politiek kon worden vervangen door ontwerpgoeroes die vanuit een verheven en externe positie leiding zouden geven aan de maatschappij.

En nu krijgen we weer met Fuller’s mislukte fantasieën te stellen, dit keer in digitale vorm. Een uiterst zorgwekkende versie daarvan wordt op dit moment ontwikkeld door het Citizen Data Lab aan de Hogeschool van Amsterdam. Op basis van een Big Data tool dat Measuring Amsterdam heet, is het Citizen Data Lab begonnen met het ontwerpen van ‘blauwdrukken die informatie bevatten over plaatselijke kennis met het doel het opstarten van initiatieven van onderop’. Hoe dit ook precies zou moeten werken, het aanreiken van blauwdrukken aan potentiële burgerinitiatieven lijkt toch enigszins in strijd met de bedoeling. Iedereen die ooit met dit soort initiatieven te maken heeft gehad, weet dat praten met je buren en erachter komen of ze jouw zorgen al dan niet delen, het erbij halen van anderen of ze overtuigen, juist essentiële onderdelen van het proces zijn. Denken dat dit kan worden kortgesloten door Big Data-software is een merkwaardige vorm van cybernaïviteit, waarbij maatschappelijke interactie wordt gemodelleerd naar de niet tastbare informatie-uitwisseling tussen computers. Als dit soort reducerend denken de maatschappelijke praktijk of overheidsbeleid zou worden, zou dat een desastreus effect hebben op de vitaliteit van de stad. En als we het advies van Roosegaarde zouden opvolgen en hierover zouden denken vanuit het perspectief van de toekomst, komt toch de gedachte op aan een situatie waarin plaatselijk activisme in een volledig functionele Smart City zich ofwel voegt naar de vereisten van voorgebakken Big Data‑sjablonen ofwel zijn legitimiteit verliest. Voeg daar de mogelijkheid aan toe dat er een extreemrechtse partij aan de macht komt in Nederland en er doemt een scenario op waarin een hulpmiddel als Measuring Amsterdam voor allerlei kwalijke doeleinden gebruikt zou kunnen worden.

Redesigning democracy: technologies of changeless change

Het hele idee van het digitaal opnieuw ontwerpen van de democratie, burgerschap of activisme is absolute onzin, zelfs als het niet leidt tot dergelijke uitwassen van academische onverantwoordelijkheid. Eeuwenlang hebben mensen gestreden voor politieke instituties die op zijn minst een minimum van (democratisch gelegitimeerde) sociale beïnvloeding toelaten. Dat deze instituties niet zo efficiënt en effectief functioneren als we zouden willen en misschien zelfs gecorrumpeerd zijn door antidemocratische belangen of motieven, wil nog niet zeggen dat we nu opeens de complexiteit van het maatschappelijk leven kunnen omzeilen door middel van digitale ontwerpprocessen. Het enige effect van dergelijke pogingen tot ‘redesigning democracy’ is het verstevigen van een praktijk van ‘changeless change’ (Naomi Klein), dat wil zeggen: een simulatie van maatschappelijke of politieke vooruitgang die tegelijkertijd de huidige praktijken hun kop zet en de bestaande ongelijkheid in rijkdom en macht angstvallig in stand houdt.

Wie goed kijkt, kan al de nodige voortekenen hiervan ontwaren. We hebben al talloze challenges, safari’s en retraites rond sociaal ontwerpen gezien waarvan de pretenties reikten van het oplossen van de Griekse schuldencrisis tot het maken van een prototype voor een duurzame samenleving. Wat deze schijnbaar onschuldige pogingen om iets nieuws te proberen in het licht van ‘wicked problems’ zo gevaarlijk maakt is dat ze het idee van sociaal en politiek activisme als puur gebaar normaal maken. Het prototype wordt de therapeutische smoes om niet echt politiek betrokken te raken en zonder die betrokkenheid blijft making the world a better place een dodelijk mengsel van infantiliteit en hoogmoed. Daarom moeten we deze pretentieuze veranderingsgymnastiek als ideologie aanmerken: omdat die politiek activisme probeert te vervangen door geprefabriceerde gebaren van verandering. Als je wilt dat de wereld blijft zoals hij is, moet je vooral bezighouden met dit soort maatschappelijk ontwerpen.

Voorbij de gemeenschap: een eerlijke stad voor iedereen

Dit brengt ons bij het derde paradigma van de heilige drie-eenheid van innovatie: gemeenschapspolitiek. Dit behelst de werkelijk belangrijke vraag van hoe een zowel eerlijk als effectief politiek activisme er vandaag de dag zou kunnen of moeten uitzien. Volgens de New Europe City Makers draait het allemaal om de gemeenschap. Kleinschalig, peer-to-peer, gedecentraliseerd, enzovoort is de juiste aanpak als we de wereld, of om te beginnen de stad, werkelijk systematisch willen veranderen. Nogmaals: ik snap niet waarom dit evangelie zoveel gelovigen aantrekt, terwijl er absoluut geen enkel bewijs is dat in moderne, complexe samenlevingen politieke verandering kan worden bereikt door organisaties vanuit gemeenschappen. Van de Lebensreform bewegingen van de vroege twintigste eeuw tot de hippies van de jaren zestig, van de cyberianen en Netizens van de jaren negentig tot zeer recente projecten van de P2P-Foundation, heeft gemeenschapsactivisme een deplorabele staat van dienst in het aanzetten tot, laat staan bereiken van, ‘systeemverandering’. Natuurlijk kunnen we alleen maar veel sympathie hebben voor degenen die aanvoeren dat ‘we in kleine groepen en gemeenschappen tenminste nog iets kunnen doen’, dat ‘kleine stapjes beter zijn dan geen stapjes’, dat ‘je beter iets in je lokale context kunt doen dan helemaal niets doen’, enzovoorts. Maar het probleem hier is schaal. Kleinschalige vanuit een gemeenschap voortkomende initiatieven kunnen de meest nobele doeleinden hebben, maar lopen altijd het gevaar te worden verziekt als het systeem dat hun omgeving reguleert slecht is geprogrammeerd. En dat is tegenwoordig helaas het geval met de slechte programmering die uitgaat van een neoliberaal beleid.

Neem bijvoorbeeld een van de meest geslaagde en maatschappelijk verantwoorde ontwikkelingen in Amsterdam van de afgelopen jaren: De Hallen. Deze voormalige tramremise is herontwikkeld tot een plaatselijke voedselmarkt met een hotel, bioscoop en restaurant, maar ook met een heleboel maatschappelijk ondernemerschap, tientallen banen van mensen die anders nooit aan het werk waren gekomen, sociale functies als een bibliotheek, enzovoorts. Toch is het opmerkelijkste effect dat de huizenprijzen in de wijk met 50 procent zijn gestegen.

Natuurlijk is dit een heel specifiek voorbeeld, maar het geeft wel aan waarom ‘het verbeteren van de wereld’ niet meer werkt op het niveau van gemeenschaps- of buurtinitiatieven. Explosief stijgende onroerendgoedprijzen worden zien in zekere kringen beschouwd als een grote prestatie, maar voor de meerderheid van de mensen die op zoek zijn naar betaalbare woonruimte is dit natuurlijk niet de verandering waarop ze hopen. Als verandering systematisch moet zijn, moet die zich voltrekken op het niveau van het systeem. Vanzelfsprekend beginnen dergelijke veranderingen onvermijdelijk op lokaal niveau, maar daar kunnen ze niet blijven. De New Europe City Makers Agenda wil zijn intellectuele en technologische invloed gebruiken om potentiële afwijkende meningen en werkelijk ontregelende verandering opsluiten in de stadstuin van de buurttherapie. De stad als dierentuin voor burgerinitiatieven! Daar draait het om in al dat geklets over ‘community’. De socioloog Richard Sennett heeft al in de jaren zeventig voor deze trend gewaarschuwd en zijn diagnose is actueler dan ooit:

‘Community wordt een wapen tegen de samenleving en het onpersoonlijke karakter daarvan wordt nu gezien als de grootste tekortkoming van die samenleving. Maar een gemeenschap met macht kan slechts een illusie zijn in een industriële westerse samenleving waarin stabiliteit is bereikt door een voortschrijdende uitbreiding op internationale schaal van structuren van economische beheersing. Kortom, het geloof in directe menselijke relaties van intimiteit heeft ons ertoe verleid ons besef van de werkelijke macht om te vormen tot een richtlijn voor ons politieke gedrag. Met als resultaat dat de krachten van overheersing of ongelijkheid onaangetast blijven.’

Onlangs, bij een van de zeldzame gelegenheden dat er een kritisch geluid klonk in Pakhuis de Zwijger, bracht een professor city-marketing (nota bene!) haar gehoor in herinnering waaruit deze krachten van overheersing en ongelijkheid tegenwoordig bestaan: de internationale financiële markten en de volgzame overheden die ten gerieve van die markten van onze steden souvenirwinkels maken. Elk project voor een duurzame, menselijke toekomst van de Europese stad moet uitgaan van dit besef. Dat betekent dat we ons denken over de stedelijke toekomst moeten politiseren en niet alleen bezig moeten zijn met 3D‑printers, aquaponische installaties en slimme dingetjes voor burgers. Het wordt hoog tijd om de slimme speeltuin te sluiten en ons weer te gaan gedragen als volwassen burgers die hun stad even serieus nemen als zichzelf.

Als we willen werken aan een wenselijke toekomst van onze stad, moeten we de heilige drie-eenheid van innovatie vaarwel zeggen en naar onze stad kijken zonder de conditionering van adviesslogans en beleidstrends. In het laatste nummer van New Amsterdam, het blad van Pakhuis de Zwijger, uiten twee City Makers hun frustratie over de neiging van bewegingen van onderop om zich te laten gebruiken als instrument van politieke en commerciële doeleinden waarvoor ze nooit gekozen hebben. ‘Voornamelijk achterin zitten en naar de menigte zwaaien’, zoals ze het zelf kernachtig omschrijven, en intussen worden ingepakt door de officiële programma’s van onveranderlijke verandering, lijkt het systematische lot te zijn van goedbedoelende City Makers en soortgelijke initiatieven. Hun frustratie leidt tot een prachtig inzicht: dat ‘making the city a better place’ een loze slogan blijft zolang de vraag naar de werkelijk bestaande machtsverhoudingen niet wordt gesteld. In Amsterdam is er een groeiende beweging die juist dat probeert te doen: FAIRcity. Het is een platform van initiatieven en groepen uit alle geledingen en met allerlei beweegredenen. Wat zij gemeen hebben, is een betrokkenheid bij de stad die direct voortkomt uit de grimmige realiteit, uit koppige liefde van mensen die zich bewust zijn van de worstelingen en geneugten van hun woonplaats. FAIRcity wil een stem geven aan die groepen die zich bezighouden met de andere kant van city-marketing: de realiteit van de stad. Huurdersgroepen, wijkinitiatieven, vluchtelingenorganisaties. Dak- en thuislozen. Groepen en individuen die zich bezighouden met gentrificatie en de economische tweedeling. Problemen die de consequentie zijn van de op economische groei gerichte stad. FAIRcity wil een eerlijke stad laten zien waar zaken als diversiteit, milieuvriendelijkheid, betaalbaar wonen, kleinschaligheid, goede sociale voorzieningen, gelijke kansen en een ontspannen sfeer centraal staan. Een stad die niet alleen gaat over geld verdienen en ook niet over volledig lege slogans als duurzaamheid maar over duurzaam samenleven. En daar hoort ook de zorg voor de vrijplaatsen en vrije cultuur (subcultuur) bij. Want Amsterdam moet een kleurrijke stad blijven want dit is een van haar grote krachten. Uiteraard gaat het niet alleen om Amsterdam. Er wordt ook gekeken naar ervaringen in andere Europese steden, zoals Barcelona en Londen.

FAIRcity wil een vuist maken. Zij wil de verandering en de actie naar een eerlijke stad duidelijk maken op straat tussen en met de burgers. Niet door een programma voor professionals die burgerinitiatieven opzetten. FAIRcity staat open voor iedereen die gelooft dat eerlijkheid de spelregels zou moeten bepalen bij het bouwen aan de toekomst van Amsterdam. Daarom moet het ook een beweging zijn die conflict en afwijkende meningen beschouwt als onderdeel van een democratisch proces dat moet leiden tot een Eerlijke Stad. Amsterdam wil geen Smart City zijn. Ook geen Creative City. Of – Mokum verhoede – een Happy City. Amsterdam wil een FAIRcity zijn.